Erflater dreef als eenmanszaak een café. Het pand heeft erflater in 1998 gekocht voor € 90.756. Dit pand heeft hij niet geëtiketteerd als ondernemingsvermogen. Op 29 december 2005 heeft erflater een overeenkomst gesloten voor de verkoop van het cafébedrijf. Erflater maakt geen melding van de staking in zijn aangifte IB/PVV 2005. De inspecteur legt later een navorderingsaanslag op waarin hij de stakingswinst berekent op € 152.815. Hierbij wordt uitgegaan van een waarde van het pand, dat volgens de inspecteur verplicht ondernemingsvermogen vormt, van € 340.000 en een vrijval van de FOR van € 6892.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 18 november 2016, 15/00751, V-N 2017/17.1.1) handhaaft de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 die is opgelegd in verband met de staking van het café. De inspecteur maakt aannemelijk dat de navorderingsaanslag op 28 december 2011 is verzonden, zodat deze tijdig is opgelegd. Het hof oordeelt dat de inspecteur bij het opleggen van de primitieve aanslag niet bekend was of kon zijn met de overdracht in 2005. De inspecteur beschikt daarmee over een nieuw feit. De inspecteur heeft, gelet op de verkoopovereenkomst van 29 december 2005, eveneens aannemelijk gemaakt dat de staking in 2005 heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van het hof was het pand verplicht ondernemingsvermogen. Het hof stemt in met de door de inspecteur berekende stakingswinst. Het hoger beroep van belanghebbenden (de erfgenamen van erflater) is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Lees ook het thema Navordering.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 7 juli