X heeft de Nederlandse nationaliteit en emigreert in 1991 naar België. Vanaf 2000 koopt X diverse onroerende zaken. De onroerende zaken worden in 2008 verkocht aan met X en zijn zonen gelieerde entiteiten. Hierbij wordt een nabetalingsverplichting opgenomen. De onroerende zaken zijn uiteindelijk aangewend voor woningbouw. Vanaf 2016 voert de inspecteur diverse boekenonderzoeken uit. De inspecteur concludeert aan de hand van deze onderzoeken dat X na diverse transacties, waaronder schenkingen, uiteindelijk in privé de rechthebbende is van de nabetalingen op de grond- en ontwikkelposities. Naar aanleiding van de boekenonderzoeken legt de inspecteur diverse IB-(navorderings)aanslagen op aan X.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur voor de jaren 2013-2016 niet aannemelijk maakt dat X in Nederland belastbaar inkomen uit werk en woning geniet. De inspecteur toont niet aan dat X over het vermogen van de verschillende buitenlandse entiteiten kan beschikken als ware het zijn eigen vermogen. De rechtbank overweegt daarbij dat er wel aanwijzingen zijn dat X de touwtjes in handen hield met betrekking tot de ontwikkeling van de percelen. Ook staat niet vast dat X dusdanige werkzaamheden in Nederland verricht om te kunnen oordelen dat hij in Nederland resultaat uit overige werkzaamheden of winst uit onderneming behaalt. De navorderingsaanslagen voor de jaren 2013-2016 worden vernietigd. De navorderingsaanslag 2009 wordt vernietigd omdat de door de inspecteur en X overeengekomen VSO navordering in de weg staat. Alleen de navorderingsaanslag 2012 blijft in stand. Voor dat jaar is de rechtbank van mening dat de bewijslast moet worden omgekeerd en dat de inspecteur de nabetaling terecht als belastbaar inkomen uit werk en woning in aanmerking heeft genomen.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 3 januari
Informatiesoort: VN Vandaag