Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat niet aannemelijk is geworden dat in zaken die op dit punt vergelijkbaar zijn met die van mevrouw X, de Belastingdienst afziet of heeft afgezien van navordering.
Erflater, de heer A, overlijdt in juni 2000. Zijn dochter X (belanghebbende) is enig erfgenaam. In 2014 dient X voor de inkomstenbelasting een verklaring vrijwillige verbetering in. Hierin staat dat haar niet aangegeven buitenlandse vermogen in 2000 door vererving is verkregen. Het betrof geld op een bankrekening in Duitsland, dat later is overgebracht naar Zwitserland. In geschil is de navorderingsaanslag successierecht over 2000 en in het bijzonder of art. 66 lid 3 SW 1956 inzake de nieuwe onbeperkte mogelijkheid tot navordering (de Edelweiss-wetgeving) van toepassing is. Volgens Rechtbank Gelderland was de oude navorderingstermijn van twaalf jaar op 1 januari 2012 nog niet vervallen, zodat van een herleven van de bevoegdheid tot navordering geen sprake is. X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat niet aannemelijk is geworden dat in zaken die op dit punt vergelijkbaar zijn met die van X, de Belastingdienst afziet of heeft afgezien van navordering. X beroept zich vergeefs op het beleid van de Belastingdienst om zaken niet (weer) op te pakken, waarvan op 1 januari 2012 de navorderingstermijn van twaalf jaar is verstreken. De zaak van X is door de inspecteur in het licht van haar inkeer terecht aangemerkt als een nieuwe zaak en hij heeft zich voldoende ingespannen om alle betreffende interne beleidsstukken in kaart te brengen. Er is voorts sprake van een alleszins aanvaardbare navorderingstermijn van iets meer dan 15,5 jaar. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.
Lees ook het thema Navordering
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 63
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 1 juli