X heeft afwisselend in Nederland en België gewoond. In Nederland heeft X als zelfstandige gewerkt. Ten tijde van zijn verblijf in België heeft X via zijn Belgische vennootschappen in Nederland en België werkzaamheden verricht. In geschil is of X, als inwoner van België, verzekerd is geweest voor de AOW. X stelt dat niet-ingezetenen ten opzichte van ingezetenen worden gediscrimineerd, omdat ingezetenen niet hoeven te bewijzen dat zij aan LB-heffing onderworpen zijn geweest.
Advocaat-generaal (A-G) Wattel concludeert dat een niet-ingezetene in vergelijking met een ingezetene niet aan méér voorwaarden voor verzekering hoeft te voldoen, maar aan een andere voorwaarde. De A-G overweegt hierbij dat van een niet-ingezetene geen bewijs van ingezetenschap kan worden geëist. Volgens de A-G is het door Nederland gehanteerde criterium, onderworpenheid aan LB voor in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid, een objectief en adequaat criterium. Er is geen strijd met het EU-recht. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Loonbelasting, Internationaal belastingrecht, Internationale sociale zekerheid, Sociale zekerheid ouderen
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 14 januari