X is in 2004 naar België geëmigreerd en ontvangt in de jaren 2014 - 2017 Nederlandse pensioenen. In 2011 worden de hiervoor verleende vrijstellingsverklaringen voor de LB-inhouding verlengd. Naar aanleiding van ontwikkelingen in de Belgische jurisprudentie trekt de inspecteur de vrijstellingsverklaringen in en verzoekt hij X om informatie te verstrekken over de pensioenen. Uiteindelijk concludeert de inspecteur dat het heffingsrecht over één van de pensioenen aan Nederland toekomt. Hij legt daarom IB-(navorderings)aanslagen 2014 - 2017 op aan X. X is het daar niet mee eens.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het heffingsrecht over het pensioen aan Nederland toekomt. De rechtbank stelt daarbij vast dat aan de voorwaarden van art. 18 lid 1 onderdeel a van het belastingverdrag Nederland - België is voldaan. Bij de opbouw van de pensioenuitkeringen heeft in Nederland fiscale faciliëring plaatsgevonden en het totale brutobedrag van de pensioenuitkeringen bedraagt meer dan € 25.000 per jaar. Verder is het brutobedrag van de pensioenuitkeringen in België voor minder dan 90% in de belastingheffing betrokken. De rechtbank verwerpt hierbij de stelling van X dat belastingheffing pas vanaf 2018 mogelijk is omdat Nederland en België pas op 15 maart 2018 een overeenkomst hebben gesloten naar aanleiding van Belgische jurisprudentie over de belastingheffing over uit Nederland afkomstige pensioenuitkeringen. Deze overeenkomst biedt namelijk geen zelfstandige basis voor Nederland om te heffen over de pensioenuitkeringen. De overeenkomst is slechts een instrument dat gebruikt kan worden bij de uitlegging en toepassing van het Verdrag. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 7.2
Wet op de loonbelasting 1964 2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 20 januari