De gemeente Vlaardingen laat natuurgrasvelden vervangen door kunstgrasvelden. De velden worden – zonder btw – verhuurd aan diverse sportverenigingen. Bij de verkrijging van de velden is aan de gemeente geen btw in rekening gebracht en heeft de gemeente geen btw in aftrek gebracht. Bij de oplevering van de kunstgrasvelden brengt de leverancier btw in rekening aan de gemeente. De inspecteur legt vervolgens een btw-naheffingsaanslag op in verband met de ingebruikneming van het kunstgrasveld. De naheffing betreft de btw over de waarde van de grond en de kosten van het eigen personeel. De gemeente is het niet eens met de btw-heffing. De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur de waarde van de grond mede heeft gerekend tot de maatstaf van heffing van de velden. Dit heeft volgens de Hoge Raad tot gevolg dat per saldo btw wordt geheven over de waarde van de oude natuurgrasvelden van de gemeente, die reeds lang bij haar voor vrijgestelde prestaties in gebruik waren. De Hoge Raad heeft een prejudiciële vraag in deze zaak gesteld.
Het Hof van Justitie EU (HvJ EU) oordeelt dat de Nederlandse integratieheffing niet in strijd met het EU-recht is. Het HvJ EU overweegt daarbij dat btw-heffing is toegestaan als een belastingplichtige zijn velden, die hij door een derde heeft laten bewerken, bestemt voor een economische activiteit die voor de btw is vrijgesteld. De maatstaf van heffing wordt hierbij vastgesteld op de som van de waarde van de grond waarop deze velden liggen en de kosten van de bewerking ervan. Als voorwaarde hierbij stelt het HvJ EU nog wel dat de belastingplichtige over die waarde en kosten nog geen btw heeft betaald, en dat de betrokken terreinen niet onder de vrijstelling van art. 13 B onderdeel h Zesde btw-richtlijn vallen.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 3
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie
Editie: 9 november