De gemeente Vlaardingen laat natuurgrasvelden vervangen door kunstgrasvelden. De velden worden – zonder btw – verhuurd aan diverse sportverenigingen. Bij de verkrijging van de velden is aan de gemeente geen btw in rekening gebracht en heeft de gemeente geen btw in aftrek gebracht. Bij de oplevering van de kunstgrasvelden brengt de leverancier btw in rekening aan de gemeente. De inspecteur legt vervolgens een btw-naheffingsaanslag op in verband met de ingebruikneming van het kunstgrasveld. De naheffing betreft de btw over de waarde van de grond en de kosten van het eigen personeel. De gemeente is het niet eens met de btw-heffing. De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur de waarde van de grond mede heeft gerekend tot de maatstaf van heffing van de velden. Dit heeft volgens de Hoge Raad tot gevolg dat per saldo btw wordt geheven over de waarde van de oude natuurgrasvelden van de gemeente, die reeds lang bij haar voor vrijgestelde prestaties in gebruik waren. De Hoge Raad heeft een prejudiciële vraag in deze zaak gesteld. Advocaat-generaal (A-G) Mazák concludeert dat de Nederlandse integratieheffing niet in strijd met het EU-recht is. Volgens de A-G mag de waarde van de grond in de btw-heffing worden betrokken. Een uitzondering geldt volgens de A-G echter voor het geval de betrokken grond in het verleden reeds voor dezelfde vrijgestelde bedrijfsdoeleinden was bestemd.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal)
Editie: 13 september