Hof Den Haag beslist dat X, die als Rijnvarende voor een Luxemburgse werkgever werkt, in Nederland sociaal is verzekerd. De exploitant van het binnenvaartschip waarop X werkt, is in Nederland gevestigd. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X woont in het jaar 2010 in Nederland en werkt dat jaar als Rijnvarende op een binnenvaartschip voor een Luxemburgse vennootschap. In zijn aangifte IB 2010 verzoekt X om vrijstelling van de premieheffing volksverzekeringen. Volgens X is hij in Luxemburg verzekerd en premieplichtig. De inspecteur weigert de vrijstelling.
Volgens Hof Den Haag (V-N 2021/36.1.2) moet de socialeverzekeringsplicht van X voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 april 2010 worden bepaald op grond van het Rijnvarendenverdrag en voor de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 december 2010 op grond van de Rijnvarendenovereenkomst. Het hof beslist vervolgens dat het schip behoort tot de onderneming van de in Nederland gevestigde bv. X maakt niet aannemelijk dat een andere onderneming, in het bijzonder de Noorse moedermaatschappij van de bv, de exploitant van het schip was. Volgens het Rijnvarendenverdrag en de Rijnvarendenovereenkomst is op X voor heel 2010 dan de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing. Aan de Luxemburgse E101-verklaring komt geen rechtskracht toe. Het hof kent X wel een immateriële schadevergoeding toe vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Lees ook het thema Internationale sociale zekerheid.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Wet financiering sociale verzekeringen 57
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Premieheffing, Internationale sociale zekerheid
Instantie: Hoge Raad
Editie: 27 april