Belanghebbende, X, woont in Nederland en werkt in dienstbetrekking bij A, een Luxemburgs uitzendbureau. X voert werkzaamheden uit op schepen waarvoor een Rijnvaartverklaring is afgegeven. De eigenaren van de schepen zijn in Nederland gevestigd. In geschil is of X in de jaren 2007 - 2009 in Nederland verzekerd en premieplichtig is voor de volksverzekeringen. X stelt dat hij in Luxemburg verzekerd en premieplichtig is voor de volksverzekeringen. Hij acht daarbij een door Luxemburg afgegeven certificat d’exploitation, dat ook weer is ingetrokken, van belang. Verder wijst hij op een E101-verklaring, gebaseerd op de voor Rijnvarenden niet-toepasselijke EG-verordening 1408/71, die Luxemburg aanwijst als verzekeringsbevoegde staat. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur X terecht in de premieheffing heeft betrokken voor de perioden waarvoor een Rijnvaartverklaring is afgegeven maar A niet als exploitant is aangemerkt. Uit de door de inspecteur overgelegde gegevens leidt het hof af dat de in Nederland gevestigde eigenaren moeten worden aangemerkt als exploitant. Het door X ingebrachte Luxemburgse certificat d’exploitation is daarbij niet van belang. Evenals de door Luxemburg afgegeven E-101 verklaring. X gaat in cassatie.
Advocaat-generaal Wattel concludeert dat X terecht in de premieheffing is betrokken. De A-G overweegt daarbij dat een Rijnvaartverklaring geen constitutief vereiste is voor premieheffing. Verder rust op X de bewijslast dat hij, ondanks zijn ingezetenschap, niet in Nederland is verzekerd en dat de exploitant van zijn schepen in Luxemburg is gevestigd. De A-G merkt verder nog op dat de Luxemburgse E101-verklaring ongeldig en onjuist is en irrelevant voor de stelselaanwijzing. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Premieheffing, Internationale sociale zekerheid
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 10 juni