De Hoge Raad oordeelt dat Hof Amsterdam ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tot cassatie kan dit echter niet leiden omdat de rechtbank (net) binnen twee jaar na ontvangst van het bezwaar van X door de heffingsambtenaar, uitspraak heeft gedaan.

X heeft rechtsmiddelen ingesteld tegen een aanslag hondenbelasting van de gemeente Amsterdam. Hof Amsterdam wijst zijn hoger beroep af. In cassatie klaagt X er onder meer over dat het hof zijn verzoek om schadevergoeding als bedoeld in art. 8:88 lid 1 letter c Awb niet heeft behandeld.

De Hoge Raad oordeelt dat Hof Amsterdam ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tot cassatie kan dit echter niet leiden omdat de rechtbank (net) binnen twee jaar na ontvangst van het bezwaar van X door de heffingsambtenaar, uitspraak heeft gedaan. De redelijke termijn voor bezwaar en beroep is dus niet overschreden. De Hoge Raad merkt daarbij nog op dat het hof het verzoek had moeten behandelen met toepassing van art. 8:88 Awb. Dit wetsartikel, dat in de Awb is opgenomen bij de Wet nadeelscompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, geldt in belastingzaken vooralsnog alleen voor lokale heffingen en vennootschapsbelasting. In dit geval gaat het over een aanslag hondenbelasting en is de uitspraak op bezwaar genomen na 1 juli 2013. Op grond van overgangsrecht is art. 8:88 lid 1 letter c Awb dan van toepassing. Omdat de redelijke termijn zoals gezegd niet is overschreden, en de andere middelen van X ook niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO), is het cassatieberoep van X ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:88

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

4

Gerelateerde artikelen