Belanghebbende, X, doet op 25 mei 2011 aangifte van BPM. Omdat het aangegeven bedrag te laag zou zijn, legt de inspecteur aan X op 1 juni 2011 een naheffingsaanslag BPM van € 3.281 op. X maakt bezwaar tegen de voldoening op aangifte en tegen de naheffingsaanslag. De inspecteur verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk omdat de belasting niet door X maar door een ander is voldaan en een juiste machtiging ontbreekt. In geschil is of dit correct is.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de identiteit van degene die bezwaar maakt vóór het verstrijken van de bezwaartermijn bekend moet zijn. De machtiging van de gemachtigde van X om de kentekenhouder die de BPM heeft voldaan te vertegenwoordigen, is niet binnen de bezwaartermijn overgelegd en dus te laat. De betaling van de BPM door de kentekenhouder kan volgens de rechtbank niet worden aangemerkt als een betaling namens X. Dit heeft tot gevolg dat X geen belanghebbende is als bedoeld in art. 26a van de AWR bij de voldoening van de BPM op aangifte. Conclusie is dat de inspecteur het bezwaar van X tegen de voldoening op aangifte terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Na de voldoening van de BPM door de kentekenhouder, is ook het belang van X tegen het bezwaar tegen de naheffingsaanslag komen te vervallen. Ook dit bezwaar heeft de inspecteur, zij het op onjuiste gronden, terecht niet-ontvankelijk verklaard. De omstandigheid dat het onderhavige dossier lang onderwerp is geweest van besprekingen met de inspecteur, is voor de rechtbank reden de redelijke termijn van twee jaar te verlengen. X komt niet in aanmerking voor een schadevergoeding.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:5
Algemene wet inzake rijksbelastingen 26a
Algemene wet inzake rijksbelastingen 26
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 31 oktober