Belanghebbende, X, is door de Belastingdienst geïdentificeerd als rekeninghouder bij KB Lux. X stelt dat de rekening mogelijk toebehoort aan een neef en tante van hem. Rechtbank Den Haag verwerpt dit betoog. Het beroep van X is wel gegrond omdat de inspecteur zich nader op het standpunt heeft gesteld dat de verhogingen van de twee navorderingsaanslagen moeten vervallen.
Hof Den Haag (MK I, 26 november 2014, BK-14/00124 t/m BK-14/00133, V-N Vandaag 2015/1560) oordeelt in navolging van Rechtbank Den Haag dat X terecht is geïdentificeerd als rekeninghouder bij KB Lux. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het niet aannemelijk is dat de rekening toebehoort aan de neef en tante van X. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat de rekening een gehuwdenrekening is, dat de tenaamstelling van de rekening uniek is en dat X derhalve terecht is geïdentificeerd als houder van de rekening. De niet met enig concreet bewijs gestaafde stelling van X dat er ook gevallen zijn waarin het streepje in de tenaamstelling er niet op duidt dat sprake is van een gehuwdenrekening, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Nu X de rekening niet heeft aangegeven, dient de bewijslast te worden omgekeerd. De inspecteur heeft de aanslagen niet tot een te hoog bedrag vastgesteld. De redelijke termijn van berechting is niet overschreden, ondanks de lange duur van de procedure (8 jaar en 11 maanden). Het beroep van X is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e