Belanghebbende, X bv, houdt de aandelen in het op de Nederlandse Antillen gevestigde A bv. De bezittingen van A bv bestaan (nagenoeg) uitsluitend, middellijk of onmiddellijk, uit beleggingen. De inspecteur corrigeert de VPB-aangifte over het jaar 2004 van X bv op grond van art. 28b Wet VPB 1969 met betrekking tot de ongerealiseerde koerswinst op de deelneming in A bv. Hof Arnhem oordeelt dat A bv geen actieve financieringswerkzaamheden verricht. Volgens het hof heeft X bv namelijk niet aannemelijk gemaakt dat A bv heeft voldaan aan de voorwaarden van art. 2a Uitv. besch. Vpb 1971. Het hof geeft vervolgens aan dat op grond van art. 28b Wet VPB 1969 dan in beginsel rekening dient te worden gehouden met zowel gerealiseerde als niet-gerealiseerde (koers)winsten. Het gelijk is aan de inspecteur. X bv stelt in cassatie dat de stille reserves die schuil gaan in de onmiddellijke en middellijke bezittingen en schulden van A bv bij de waardering van het belang buiten beschouwing mogen blijven.
De Hoge Raad oordeelt dat X bv haar belang niet mag waarderen op een evenredig deel van het fiscale vermogen van het lichaam waarin zij het belang houdt. Volgens de Hoge Raad vindt de stelling van X bv namelijk geen steun in de tekst dan wel de wetsgeschiedenis van artikel 28b lid 1 Wet VPB 1969. Verder verwerpt de Hoge Raad nog het beroep van X bv op art. 43 EG-verdrag. Volgens de Hoge Raad strekt de territoriale werkingssfeer van dat artikel zich niet uit tot de Nederlandse Antillen. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbeschikking vennootschapsbelasting 1971 2a
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 28b