Belanghebbende, mevrouw X, geniet in 2009 inkomsten uit een op haar naam staand administratiekantoor. Over 2009 heeft X ondanks de uitnodiging daartoe geen IB-aangifte gedaan. In geschil is de ambtshalve IB-aanslag over dat jaar, alsmede de verzuimboete van € 1134. X stelt primair dat zij in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord. Rechtbank Den Haag oordeelt dat het niet horen voor rekening van X moet blijven. X is namelijk meerdere keren in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, maar zij heeft hierop niet, dan wel niet tijdig gereageerd. Aangezien X niet de vereiste aangifte heeft gedaan, rust op X de last te doen blijken dat de aanslag te hoog is. In dit bewijs slaagt X niet. X stelt vergeefs dat de inspecteur onvoldoende rekening heeft gehouden met haar kosten. X is namelijk meerdere malen in de gelegenheid gesteld om stukken met betrekking tot de kosten te overleggen. De boete is ook terecht, omdat X stelselmatig verzuimt tijdig aangifte te doen. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag (MK I, 24 maart 2015, BK-14/00407 en 14/00408, V-N Vandaag 2015/1287) oordeelt dat van beide partijen mag worden verwacht dat zij een actieve betrokkenheid ten toon spreiden om de hoorzitting mogelijk te maken. Mocht een brief van de inspecteur X inderdaad niet hebben bereikt, dan had zij daarover contact met hem moet zoeken, te meer omdat X speciaal daartoe op de hoogte was van zijn telefoonnummer. De inspecteur mocht het reageren van X dus beschouwen als een stilzwijgende afstandverklaring. Aangezien X ook voor de jaren 2004 tot en met 2008 geen, dan wel niet tijdig aangifte heeft gedaan, is de boete uit oogpunt van normhandhaving passend en geboden. Het beroep van X is ongegrond.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Algemene wet bestuursrecht 7:2