X is bestuurder/aandeelhouder van twee bv’s en een Limited, waarvan de aandelen (indirect) worden gehouden door een naar Panamees recht opgerichte Foundation. X is voor 97% gerechtigd tot de baten hieruit en is lid van de ‘Board of Advisors’. X maakt in zijn IB-aangifte over 2008 geen melding van zijn betrokkenheid bij de trust. Ook zijn twee uitkeringen van in totaal € 5200 niet opgenomen in de aangifte. In geschil is de navorderingsaanslag en in het bijzonder of X de vereiste aangifte heeft gedaan. De inspecteur is van mening dat door het niet invullen van de trustvraag (vraag 37) de vereiste aangifte niet is gedaan. De € 5200 is terecht belast als resultaat uit overige werkzaamheid. Rechtbank en Hof Den Haag oordelen dat het niet invullen van vraag 37 leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. X stelt in cassatie dat hij in 2008 geen trustinkomen heeft genoten en dat het niet invullen van vraag 37 dus niet relevant is.
De Hoge Raad oordeelt dat het niet-doen van de vereiste aangifte door vraag 37 niet te beantwoorden in de regel al van voldoende gewicht is om de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast te rechtvaardigen. Door het niet-beantwoorden van deze vraag ontstaat namelijk de kans dat te weinig belasting wordt geheven. Aan de omstandigheid dat X de vereiste aangifte niet heeft gedaan, heeft het hof terecht de gevolgtrekking verbonden dat het hoger beroep van X ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Het hoger beroep betrof uitsluitend de belastbaarheid van de twee uitkeringen, en dat zijn inkomsten die verband kunnen houden met de betrokkenheid van X bij de in vraag 37 bedoelde entiteit. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 25
Algemene wet inzake rijksbelastingen 8
Algemene wet inzake rijksbelastingen 7
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 30 mei