Een gemachtigde maakt namens belanghebbende, X, bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De naheffingsaanslag is opgelegd aan Y, de houder van de auto waarvoor de parkeerbelasting niet is betaald. De heffingsambtenaar van Regionale Belasting Groep verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een juiste machtiging.
Advocaat-generaal IJzerman onderschrijft de oordelen van rechtbank en hof dat iemand die bezwaar maakt tegen een aan een ander opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting moet toelichten waarom hij bevoegd is bezwaar te maken. Naast de kentekenhouder aan wie de naheffingsaanslag wordt opgelegd, is ook de feitelijk parkeerder, niet-zijnde de kentekenhouder, bevoegd om bezwaar te maken. De A-G merkt op dat X een verklaring had kunnen overleggen van de kentekenhouder dat zij inderdaad op 25 juni 2016 de auto heeft gebruikt, en/of zelf een gemotiveerde verklaring daarover (ter zitting) had kunnen afleggen. Echter, dit alles ontbreekt en X noch haar gemachtigde is verschenen ter zitting. X is hierdoor te kort geschoten. Dat X en Y op hetzelfde adres wonen, is onvoldoende. Op de heffingsambtenaar rust niet een plicht om op dit punt onderzoek te doen. De A-G adviseert de Hoge Raad het beroep in cassatie van X af te wijzen.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:6
Algemene wet bestuursrecht 6:5
Algemene wet bestuursrecht 2:1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 30 januari