Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de rechtbank X terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beroep. X maakt niet aannemelijk dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd.

De inspecteur legt met dagtekening 26 april 2017 een IB-navorderingsaanslag 2011 met boete op aan X. Op 1 september 2017 verklaart de inspecteur het door X gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Bij brief met dagtekening 11 oktober 2017 stelt X beroep in tegen deze uitspraak. De inspecteur ontvangt deze brief echter pas op 9 november 2017 en stuurt hem door naar Rechtbank Gelderland, waar de brief op 23 november 2017 binnen komt. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. X gaat in hoger beroep en stelt onder andere dat de verwerking van de brief bij de Belastingdienst vertraging heeft opgelopen.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de rechtbank X terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beroep. X maakt niet aannemelijk dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd. De enkele verklaring van de toenmalige gemachtigde dat hij de brief tijdig heeft verzonden is daarvoor, zonder nadere bewijsvoering, die ontbreekt, onvoldoende. Het hoger beroep is ongegrond. Ter zake van het beroep tegen de boete, verklaart het hof het hoger beroep gegrond. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2019, 18/01961 (V-N 2019/33.19) geldt voor beroepschriften van vóór 1 augustus 2019 in boetezaken een andere bewijslastverdeling. De zaak wordt op dit punt teruggewezen naar de rechtbank.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 6:7

Algemene wet bestuursrecht 6:6

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 20 april

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen