Hof Amsterdam beslist dat het niet tijdig indienen van bezwaarschriften tegen de inhoudingen van inkomensafhankelijke bijdragen Zorgverzekeringswet verschoonbaar is.

Op het pensioen van belanghebbende, X, worden door het ABP in de jaren 2012 en 2013 maandelijks bedragen aan inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: bijdrage Zvw) ingehouden. X verzoekt bij brief van 3 november 2013 aan de Belastingdienst Amsterdam om restitutie van € 801 aan bijdrage Zvw over het jaar 2012. Bij brief van 20 oktober 2014 verzoekt X om restitutie van € 575 aan bijdrage Zvw over het jaar 2013. De inspecteur merkt de brief van 20 oktober 2014 aan als bezwaarschrift en verklaart het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk. X gaat in beroep. Op de zitting van de rechtbank heeft X aangegeven dat hij ook met de brief van 3 november 2013 beoogde bezwaar te maken. Ingestemd wordt met rechtstreeks beroep. De rechtbank verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen de bijdrage Zvw 2012 niet-ontvankelijk en het beroep voor zover het is gericht tegen de bijdrage Zvw 2013 ongegrond. X gaat in hoger beroep.

Hof Amsterdam overweegt dat de inhoudingen van de bijdrage Zvw door het ABP in de jaren 2012 en 2013 iedere maand op de pensioenuitkering hebben plaatsgevonden. Daardoor is iedere maand op de dag na die van de inhouding een bezwaartermijn van zes weken gaan lopen. Dat betekent dat alle bezwaartermijnen voor kalenderjaar 2012 uiterlijk in februari 2013 en alle bezwaartermijnen voor kalenderjaar 2013 uiterlijk in februari 2014 zijn verstreken. Het als rechtstreeks beroep aangemerkte bezwaarschrift van 3 november 2013 en bezwaarschrift van 20 oktober 2014 zijn dus ruim na afloop van de wettelijke termijnen ontvangen. Volgens het hof zijn deze termijnoverschrijdingen in dit geval echter verschoonbaar. X verkeerde in de veronderstelling dat hij na ontvangst van de aanslag ib/pvv over 2012, respectievelijk 2013, bezwaar tegen de ingehouden bedragen bijdrage Zvw kon maken. X meende dat de ingehouden bijdragen Zvw gezien konden worden als voorheffingen. Het hof is van mening dat op grond van de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kan worden aangenomen dat X niet wist dat hij binnen zes weken na de inhoudingen bezwaar moest maken, terwijl evenmin in redelijkheid van hem verwacht mocht worden dat hij dat moest weten. Daarbij hecht het hof belang aan de omstandigheid dat X, gepensioneerd is, niet over specifieke fiscale deskundigheid beschikt en dat X niet is gewezen op zijn rechtsmiddelen tegen inhouding. Ook vindt het hof de door X geschetste gedachtegang dat hij na het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting over de desbetreffende jaren bezwaar kon maken tegen te veel ingehouden bijdragen Zvw, niet onbegrijpelijk. De hoger beroepen van X zijn gegrond. De zaken worden terugverwezen naar de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 26

Algemene wet bestuursrecht 6:11

Zorgverzekeringswet 49

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Toeslagen en zorgverzekeringswet

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 13 juni

22

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen