Belanghebbende, X, houdt de aandelen in A bv en woont in België. Hij is geboren op 19 juni 1946 en heeft een ouderdomspensioen in eigen beheer opgebouwd bij de bv. De inspecteur corrigeert de IB-aangifte 2016 van X met het bedrag van de pensioenaanspraak (€ 5,8 mln), omdat X in 2016 de 70-jarige leeftijd heeft bereikt en de pensioenregeling niet tijdig is ingegaan. De pensioenregeling is daarmee onzuiver geworden. X stelt dat België heffingsbevoegd is ten aanzien van het pensioen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur de pensioenaanspraak van X terecht tot zijn inkomen heeft gerekend. Volgens de rechtbank heeft het pensioen van X namelijk geen periodiek karakter en vindt de uitbetaling van het pensioen plaats vóór de datum waarop het pensioen zou moeten ingaan. De rechtbank wijst er daarbij op dat de inspecteur de aanspraak in de belastingheffing heeft betrokken op grond van art. 19b lid 1 onderdeel a Wet LB 1964. De aanspraak wordt dan ineens belast op het moment dat onmiddellijk voorafgaat aan het tijdstip waarop de pensioenregeling niet langer als zodanig is aan te merken. Nederland is dan op grond van art. 18 paragraaf 3 Belastingverdrag NL - B bevoegd om belasting te heffen over de pensioenaanspraak. De aanslag blijft in stand.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 19b
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 10 december