In opdracht van X bv worden aangiften gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van textielproducten, met als oorsprong Jamaica. In de aangiften wordt aanspraak gemaakt op toepassing van een preferentieel tarief van 0%, onder overlegging van EUR.1-certificaten. Naar aanleiding van een onderzoek van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) van de Europese Commissie zijn de certificaten ongeldig verklaard. De inspecteur reikt vervolgens utb’s uit aan X bv. X bv gaat uiteindelijk in cassatie en voert daarbij onder andere aan dat de inspecteur het verdedigingsbeginsel heeft geschonden, omdat zij niet vooraf is gehoord.
Advocaat-generaal Ettema concludeert dat X bv terecht aanvoert dat zij van te voren gehoord had moeten worden. Tot cassatie leidt dit evenwel niet. Volgens de A-G staat namelijk niet vast dat de besluitvorming over de utb’s een andere afloop zou hebben gehad wanneer X bv wél vooraf zou zijn gehoord. Daarbij is ook van belang dat X bv niet heeft gepreciseerd welke additionele onderzoeksmogelijkheden zouden hebben bestaan vóór uitreiking van de utb’s of door inzage tijdens de bezwaarfase. De A-G stelt vast dat de Hoge Raad de zaak kan afdoen onder toepassing van art. 81 Wet RO, maar wijst er op de staatssecretaris een expliciet oordeel zou waarderen over de schending van het verdedigingsbeginsel.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 26 juli