X verzwijgt in zijn IB-aangiften vanaf 2008 dat hij in Duitsland over diverse bankrekeningen beschikt. In oktober 2017 ontvangt de inspecteur een Duits renseignement over bankrekeningen van X. Voor het jaar 2016 betreft dit een totaal saldo van € 325.549. Deze bankrekeningen zijn vervolgens zonder de saldi opgenomen in de vooraf ingevulde aangifte over 2017. X geeft bedragen aan waarmee hij binnen de vrijstelling van box 3 blijft. Pas in februari 2020 krijgt X een vragenbrief van de inspecteur over zijn buitenlandse vermogen. In geschil zijn diverse aanslagen die deels met behulp van de verlengde navorderingstermijn zijn opgelegd en de vergrijpboetes.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur niet voldoende voortvarend heeft gehandeld door pas in 2020 een vragenbrief aan X te sturen. Gelet op het saldo van € 325.549 in combinatie met het beperkte arbeidsinkomen van X zijn de renseignementen namelijk een voldoende aanwijzing dat het buitenlandse vermogen ook al vóór 2016 is aangehouden. De aanslagen van 2008 tot en met 2015 en de boetes worden vernietigd. De aanslagen over 2016, 2017, 2018 en 2019 blijven in stand. De 75% boetes zijn in beginsel passend en geboden. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn wordt de boete van 2016 met 15% gematigd tot € 2470. Voor de boetes van 2017 en 2018 wordt vanwege de geringe bedragen volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. De immateriële schadevergoeding wordt vastgesteld op € 1500.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67g
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Internationaal belastingrecht
Editie: 24 januari
Informatiesoort: VN Vandaag