Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur pas bekend is geworden met de omstandigheid dat de onroerende zaken niet opgenomen zijn in de box 3-grondslag, nadat de definitieve aanslagen IB/PVV 2017-2018 waren vastgesteld. De inspecteur beschikt daardoor over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.

X had tot 2015 een agrarische onderneming met onroerende zaken die vanaf 2016 tot zijn privévermogen behoren. In een controlerapport van 2019 worden de onroerende zaken voor het jaar 2015 gewaardeerd op € 644.000. X neemt de onroerende zaken niet op in zijn aangiften IB/PVV 2016 t/m 2021. In 2022 legt de inspecteur navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 en 2018 op, waarbij de onroerende zaken worden gerekend tot de grondslag van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. In geschil is of de inspecteur beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur pas bekend is geworden met de omstandigheid dat de onroerende zaken niet opgenomen zijn in de box 3-grondslag, nadat de definitieve aanslagen IB/PVV 2017-2018 waren vastgesteld. De inspecteur beschikt daardoor over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Het controlerapport van 2019 zag specifiek op de aangiften IB/PVV voor het jaar 2015 en niet op de jaren 2017 en 2018. Het controlerapport maakt niet dat de inspecteur die aangiften eerder had moeten controleren. Het beroep is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Inkomstenbelasting

Editie: 20 maart

Informatiesoort: VN Vandaag

46

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen