In hoger beroep bepaalt het hof dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van X tot vergoeding van immateriële schade. Dit in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn in de hoger beroepsfase. Het hof heeft naast X de inspecteur en de minister aangemerkt als partijen in die procedure. Vast staat dat het hoger beroep is ingediend op 31 augustus 2011 en aangevuld op 27 september 2011, waarna op 2 november 2011 een verweerschrift is ingediend. Op 15 maart 2012 is de conclusie van repliek binnengekomen. De conclusie van dupliek is op 17 april 2012 ontvangen. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 16 januari 2013. In de procedure in hoger beroep, heeft het hof op 13 november 2013 beslist. Hof Den Haag beslist vervolgens dat in hoger beroep de redelijke termijn, die op twee jaar is gesteld, met bijna drie maanden overschreden is. Voor de berechting van een zaak door het hof geldt namelijk, behoudens bijzondere omstandigheden, als uitgangspunt dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien het niet binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld uitspraak doet. Uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding is het door de Hoge Raad gehanteerde tarief van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Gevolg is dat de minister veroordeeld wordt tot het betalen van een schadevergoeding van € 500 aan X.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet bestuursrecht 8:73