De Hoge Raad heeft op 13 mei 2016 geoordeeld in zaaknr. 15/0226, V-N 2016/27.11, dat de doorschuifregeling van art. 3.99 Wet IB 2001 toegepast kan worden bij de overgang van een werkzaamheid op grond van art. 3.91 Wet IB 2011 in een onderneming. In onderdeel 4.3 wordt toegelicht dat dit ook geldt voor een werkzaamheid op grond van art. 3.92 Wet IB 2001.
De volgende onderdelen zijn niet meer opgenomen in het besluit, omdat zij hun belang hebben verloren door tijdsverloop, samenvoeging, jurisprudentie of gewijzigde wetgeving: Prijzen van wetenschappers (onderdeel 2); Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) (onderdeel 3.4); Waardering predikantenwoning (onderdeel 4); Inhaal van kosten (voorzieningen) (onderdeel 7); Ruilarresten, resultaat overige werkzaamheden en terbeschikkingstelling (onderdeel 8); Bemiddeling door BV bij verhuur van onroerende zaken door de directeur-grootaandeelhouder (onderdeel 9).
Onderdeel 5.2 ‘gebruik pand in man-vrouwfirma’ is vernummerd naar onderdeel 3.2 met als nieuwe titel ‘gebruik pand in firma tussen levenspartners’. De goedkeuring die was opgenomen is overbodig geworden door jurisprudentie van Hof Den Haag van 20 oktober 2020, 19/00653, V-N 2021/7.25.7, en daardoor komen te vervallen.
Het geactualiseerde besluit treedt in werking met ingang van 17 december 2021.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.99
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92
Wet inkomstenbelasting 2001 3.91
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën
Editie: 17 december