De Hoge Raad oordeelt dat het funderingsherstel is aan te merken als een herinvestering. Er wordt voldaan aan de voorwaarde dat het nieuwe pand na het funderingsherstel in de onderneming van X bv voor driekwart dezelfde economische functie gaat vervullen.
X bv exploiteert een advocatenpraktijk. Haar enig aandeelhouder en bestuurder werkt als advocaat in deze praktijk. Via haar fiscale eenheid neemt X bv deel in een maatschap van vier maten die hierin allen gelijkgerechtigd zijn. In 2012 behaalt X bv winst bij de verkoop van een pand. Dit pand werd door haar tot begin 2006 verhuurd aan de maatschap en nadien aan een andere partij. In geschil is of X bv de boekwinst in een herinvesteringsreserve (HIR) mag onderbrengen. In de bezwaarfase heeft de inspecteur deze reserve enkel toegestaan voor het herstel ad € 53.201, dat heeft plaatsgevonden aan de fundering van de achtergevel van het vervangende pand dat X bv sinds 2007 aan de maatschap verhuurt. Volgens X bv moet de rest van de fundering ook worden gerepareerd. Volgens Rechtbank Den Haag bestaat eind 2012 bij X bv het voornemen om de verkoopwinst aldus te herinvesteren, waarvan de kosten worden geschat op € 100.000. Hof Den Haag oordeelt dat het pand op het moment van verkoop een beleggingspand was en dat deze functie door de verhuur aan de maatschap voor 75% in stand is gebleven. Aangezien X bv via een dochter-bv deelneemt in de maatschap is voor 25% sprake van eigen gebruik en is in zoverre geen herinvestering mogelijk. X bv kan daarom slechts € 76.494 (€ 101.992 x 0,75) aan de reserve doteren. Zowel de Staatssecretaris van Financiën als X bv gaan in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat het funderingsherstel is aan te merken als een herinvestering. De aanzienlijke vernieuwings- c.q. herstelkosten moeten namelijk worden geactiveerd voor zover zij niet in hoofdzaak zijn veroorzaakt door het gebruik dat van het bedrijfsmiddel is gemaakt na de aanschaffing ervan door de ondernemer (vgl. HR 12 april 1989, nr. 24.935, V-N 1989/1260, 10). De te activeren kosten vallen onder art. 3.54 Wet IB 2001. Dit geldt niet alleen als de vernieuwing of het herstel plaatsvindt in samenhang met de aankoop van het nieuwe bedrijfsmiddel, maar ook als dit plaatsvindt op een later tijdstip. In het laatste geval is namelijk sprake van kosten van vernieuwing of herstel ter zake waarvan art. 14 Wet IB 1964 afboeking van een vervangingsreserve toestond. Aangezien met het omvormen tot herinvesteringsreserve is beoogd een verruiming te geven aan de toepassingsmogelijkheden van de reserve, moet ervan worden uitgegaan dat met de invoering van art. 3.54 Wet IB 2001 die toepassingsmogelijkheid van de reserve niet is uitgesloten. In het oordeel van het hof ligt voorts besloten dat is voldaan aan de voorwaarde dat het nieuwe pand na het funderingsherstel in de onderneming van X bv (voor driekwart) dezelfde economische functie gaat vervullen. Dit getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Zowel het principale als het incidentele beroep zijn ongegrond.
Lees ook het thema Herinvesteringsreserve: onbelaste boekwinst voor herinvesteren in nieuwe bedrijfsmiddelen
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.54
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 14 januari
Carrousel: Carrousel