Het besluit van 28 april 2021 over de BTW-heffing bij werkzaamheden van toezichthouders en van leden van diverse commissies (V-N 2021/23.11) is verduidelijkt en bevat een nieuwe goedkeuring.
In onderdeel 3, eerste alinea is verduidelijkt dat de daar omschreven werkzaamheden voor de toepassing van de omzetbelastingregelgeving op zichzelf worden beoordeeld. Deze werkzaamheden worden niet als BTW-ondernemer verricht, ook niet als deze werkzaamheden in het verlengde liggen van of samenhangen met activiteiten waarvoor wel gekwalificeerd wordt als ondernemer. Er bestaat geen recht op aftrek voor de hieraan toerekenbare BTW.
Onderdeel 3, letter D, dat gaat over toetsingscommissies, geschillencommissies en vergelijkbare commissies, is aangepast in die zin dat de uitspraak moet zijn gedaan of de beslissing moet zijn genomen door de commissie als zodanig.
In onderdeel 5 is de goedkeuring verduidelijkt en uitgebreid. Voor de periode vanaf 13 juni 2019 tot 7 mei 2021 wordt goedgekeurd dat een natuurlijk persoon, die de in de onderdelen A tot en met D genoemde werkzaamheden heeft verricht en daarvoor BTW in rekening heeft gebracht, geacht wordt deze werkzaamheden als ondernemer te hebben verricht. Ook is goedgekeurd dat de herziening van de in aftrek gebrachte BTW over investeringsgoederen, die vóór 7 mei 2021 geheel of gedeeltelijk ten behoeve van de werkzaamheden genoemd in de onderdelen A tot en met D in gebruik zijn genomen door een natuurlijk persoon, achterwege mag blijven voor de resterende herzieningsperiode. Voorwaarde is dat de natuurlijk persoon met betrekking tot de genoemde werkzaamheden als ondernemer heeft gehandeld in de periode vóór 7 mei 2021 en voor zover de investeringsgoederen zijn aangeschaft als ondernemer en onderdeel zijn van het bedrijfsvermogen.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën
Editie: 3 augustus