Rechtbank Den Haag oordeelt dat de nieuwe inkeerregeling in strijd komt met art. 7 EVRM en art. 15 IVBPR voor zover de regeling een strafverzwaring inhoudt.
Belanghebbende, X, besluit in 2015 gebruik te maken van de inkeerregeling voor eerder niet aangegeven buitenlandse bankrekeningen. Hij sluit met de inspecteur een vaststellingsovereenkomst inhoudende dat alle correcties, heffingsrente en vergrijpboetes voor de jaren 2002 t/m 2007 en 2012 t/m 2014 worden geformaliseerd in één navorderingsaanslag over 2011. Voor de jaren 2008 t/m 2011 legt de inspecteur separate navorderingsaanslagen op. In geschil is of de vergrijpboetes over de jaren 2003 tot en met 2011 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de nieuwe inkeerregeling in strijd komt met art. 7 EVRM en art. 15 IVBPR voor zover de regeling een strafverzwaring inhoudt. De inkeerregeling van art. 67n AWR is volgens de rechtbank aan te merken als een strafbepaling en niet als een bepaling met betrekking tot de uitvoering of handhaving van de straf als bedoeld in het Scoppola-arrest (EHRM 17 september 2009, ECLI:CE:ECHR:2009:0917JUD001024903). Voor deze strafbepalingen geldt dat wetswijziging niet mag leiden tot een zwaardere bestraffing van eerder begane feiten (HR 12 juli 2011, nr. 10/05151, ECLI:NL:HR:2011:BP6978, AB 2011/312). In het geval van X betekent dit dat boetes die zien op voor 1 januari 2010 beboetbare feiten op grond van het legaliteitsbeginsel vernietigd moeten worden. De boetes over de jaren 2010 en 2011 worden op grond van beleidsregels van het BBBB verminderd tot 30%.
Lees ook het thema De inkeerregeling
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67n