X drijft samen met zijn echtgenote een agrarische onderneming in de vorm van een maatschap. Daarnaast bezitten zij samen alle aandelen in B BV, die een 100%-belang heeft in C BV. C BV exploiteert een rundvee- en akkerbouwbedrijf. X is in loondienst bij B BV. Op 1 januari 2016 gaan B BV en C BV een managementovereenkomst aan. Op 30 september 2016 gaan X, zijn echtgenote, hun zoon en C BV aanvullend een stille maatschap aan, die de ondernemingen van X en zijn echtgenote, hun zoon en die C BV gaat exploiteren. In geschil is de IB-aanslag 2016 van X en in het bijzonder of per 1 januari 2016 een nieuwe maatschap tot stand is gekomen. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant maakt X niet aannemelijk dat de maatschap tot stand is gekomen. Administratief is namelijk niet op alle punten uitvoering gegeven aan de overeenkomst. De zelfstandigenaftrek is terecht geweigerd. X gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de stille maatschap op 30 september 2016 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2016 tot stand is gekomen en dat X dus recht heeft op de (nog te realiseren) zelfstandigenaftrek. De gemachtigde van X stelt geloofwaardig dat er administratieve fouten zijn gemaakt, die niet in overeenstemming waren met de bedoeling van de maten. Zo is inschrijving in het handelsregister weliswaar verplicht, maar het is geen constitutieve eis. De maatschap is op 30 september 2016 tot stand gekomen, zodat aannemelijk is dat X in ieder geval tot dat moment — en conform de jaaropgaaf van B BV — € 33.850 loon heeft genoten. Het is niet aannemelijk dat vóór 30 september 2016 mondeling is overeengekomen om het loon van 2016 te verlagen tot € 1000. Het beroep van X is deels gegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.5
Wet inkomstenbelasting 2001 3.76
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 16 december
Informatiesoort: VN Vandaag