Belanghebbende, X nv, is de moedermaatschappij van een f.e. De vennootschappen bieden een diversiteit aan diensten aan, waaronder beveiligingsactiviteiten, personeelsdiensten, horecadiensten en bouw- en installatieactiviteiten. De NMa heeft aan twee van de vennootschappen mededingingsboeten opgelegd. X nv brengt deze boeten in haar VPB-aangifte 2005 in aftrek. De inspecteur corrigeert deze aftrekpost. X nv stelt dat de aftrekbeperking van art. 8 lid 1 Wet Vpb, juncto art. 3.14 lid 1 onderdeel c Wet IB 2001 in strijd is met de bedoeling van de wetgever, het Europees recht, het gelijkheidsbeginsel en het IVBPR en het EVRM. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat er geen sprake is van discriminatie bij het niet in aftrek toelaten van de NMA-boete. Verder wijst de rechtbank nog naar een arrest van de Hoge Raad waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de aftrekuitsluiting niet in strijd is met art. 3.14 Wet IB 2001 of met doel en strekking van dat artikel. De aanslag blijft in stand. In hoger beroep stelt X nv dat er sprake is van discriminatie omdat boeten die door een andere (lid)staat zijn opgelegd niet van aftrek zijn uitgesloten.

Hof 's-Gravenhage oordeelt dat de discriminatie ten aanzien van een door de nationale autoriteiten van een andere (lid)staat opgelegde boete slechts hypothetisch is. Nu X nv op het verzoek van het hof geen concreet voorbeeld kan noemen, wijst het hof de stelling van X nv af. Het hof overweegt daarbij dat door het ontbreken van een concreet geval niet kan worden bepaald onder welke veronderstelde andere nationale rechtsorde een niet door art. 3.14 Wet IB 2001 van aftrek uitgesloten boete is opgelegd. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.14

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8