A exploiteert een onderneming waarbij goederen als gevolg van schade worden bewerkt. De onderneming is sinds 25 juni 2018 gevestigd in bedrijfspand Q. Op 3 juni 2019 koopt belanghebbende, X, samen met drie anderen het bedrijfspand. Het pand wordt op 27 juni 2019 geleverd voor € 1.237.500, excl. BTW. De BTW bedraagt € 259.875. Op aangifte wordt € 74.250 aan overdrachtsbelasting afgedragen. X is van mening dat de vrijstelling van art. 15 lid 1 onderdeel a WBR (de samenloopvrijstelling) van toepassing is. De inspecteur is van mening dat de onroerende zaak in 2018 als bedrijfsmiddel in gebruik is genomen en de vrijstelling niet kan worden toegepast.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de samenloopvrijstelling niet van toepassing is in verband met de verkrijging van het bedrijfspand. De onroerende zaak is namelijk op 25 juni 2018 door A als bedrijfsmiddel in gebruik genomen. A heeft het pand gebouwd om daarin zijn bedrijfsactiviteiten uit te oefenen en vanaf medio 2018 heeft A deze activiteiten ook in het pand uitgeoefend. De onderneming wordt nog steeds vanuit het pand uitgeoefend. Het pand is dan ook sinds medio 2018 duurzaam en in overeenstemming met de objectieve bestemming in gebruik genomen. Dat er op dat moment nog de nodige werkzaamheden aan het pand dienden plaats te vinden en de verkoper om die reden niet al zijn activiteiten in het pand kon uitoefenen, is niet van belang. A heeft het pand gebruikt waarvoor het pand is gebouwd en heeft het pand niet incidenteel of tijdelijk gebruikt voor andere doeleinden dan voor zijn onderneming. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 15 februari