Een gemachtigde maakt namens belanghebbende, X, bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan auto-eigenaar A is opgelegd. Omdat het voertuig waar de naheffingsaanslag betrekking op heeft op naam is gesteld van een ander, nl. A, vraagt de heffingsambtenaar bij de gemachtigde om een machtiging dat hij bevoegd is namens de eigenaar bezwaar te maken. Als een reactie uitblijft, verklaart de gemeente het bezwaar niet-ontvankelijk. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaart het bezwaar alsnog ontvankelijk omdat de gemachtigde in beroep heeft verklaard dat X feitelijk parkeerder was van de auto. Omdat de gemachtigde pas in een laat stadium openheid van zaken heeft gegeven, kent de rechtbank echter geen proceskostenvergoeding toe.
Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat X wel recht heeft op een proceskostenvergoeding na de onterechte niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar door de gemeente Schouwen-Duiveland. De heffingsambtenaar heeft X weliswaar in de gelegenheid gesteld om het verzuim bestaande uit het ontbreken van een geldige machtiging te herstellen, maar heeft hem daarbij niet gewezen op de gevolgen van het niet (binnen deze termijn) herstellen van het verzuim. Het hof oordeelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en dat door het ontbreken van de peremptoirstelling de noodzaak tot het instellen van beroep niet uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van X. De rechtbank heeft daarom het verzoek om een proceskostenvergoeding ten onrechte afgewezen. De heffingsambtenaar heeft lopende het hoger beroep de naheffingsaanslag parkeerbelasting ingetrokken.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75