Noorwegen voert begin jaren 90 in haar belastingwetgeving CFC-bepalingen in (controlled foreign company). Het doel van de CFC-bepalingen is het ontgaan van belastingontwijking en het geven van een gelijke behandeling aan Noors kapitaal, waarbij niet van belang is of de investering plaatsvindt in Noorwegen of in een belastingparadijs. Op grond van deze bepalingen wordt belasting geheven van Noorse eigenaren en begunstigden (beneficiaries) die ondernemingen controleren in belastingparadijzen. De bepalingen zien met name op trusts. De Noorse Olsen-familie heeft in 1980 in Liechtenstein Ptarmigan Trust opgericht. Ptarmigan is vrijgesteld van VB, IB en vermogenswinstbelasting en houdt via een Nederlandse holding (Eagleville Group BV) belangen in diverse onderneming over de hele wereld. De Noorse fiscus is van mening dat deelnemers in Ptarmigan CFC-belasting verschuldigd zijn. Volgens de Olsen-familie is er sprake van strijd met de vrijheid van vestiging van art. 31 EER.
Het EVA-hof oordeelt dat er bij de CFC-bepalingen sprake is van strijd met de vrijheid van vestiging en met het vrij kapitaalverkeer. Volgens het EVA-hof is deze inbreuk alleen gerechtvaardigd als het van toepassing is op louter kunstmatige constructies. De maatregelen zijn volgens het EVA-hof niet van toepassing als er sprake is van echte economische activiteiten. Verder overweegt het EVA-hof nog dat een trust als Ptarmigan alleen onder de reikwijdte van art. 31 EER valt als er sprake is van echte economische activiteiten.
NB: dit is een verbeterde versie van het bericht. De kop is gewijzigd. Het was "Noorse CFC-wetgeving alleen in strijd met EER als er sprake is van kunstmatige constructies" en is nu, zoals in deze verbeterde versie staat: "Noorse CFC-wetgeving niet in strijd met EER als er sprake is van kunstmatige constructies"
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Internationaal belastingrecht
Instantie: European Free Trade Association
Editie: 15 juli