Belanghebbende (X bv) is opgericht naar Nederlands recht en sinds 1999 gevestigd te Curaçao. Zij vormt een f.e. voor de Vpb met in Nederland gevestigde vennootschappen. De BRK voorziet in een uitbreiding van de heffingsbevoegdheid van het land van oprichting van een houdstermaatschappij, indien deze inwoner is van een ander land en in het eerstbedoelde land geen vaste inrichting heeft. Het land van oprichting mag de winst van de houdstermaatschappij tegen maximaal 4% belasten. In geschil is of belanghebbende over de in 2001 in Nederland behaalde winst Vpb verschuldigd is en tegen welk tarief.
Hof 's-Gravenhage (MK I, 22 november 2011, BK-11/00085, V-N 2012/11.2.3) oordeelt dat het begrip 'houdstermaatschappij' uitsluitend lichamen omvat, waarvan de activiteiten (nagenoeg) geheel bestaan uit het beheer van deelnemingen. Nu belanghebbende moedermaatschappij is van een f.e. en in die kwaliteit, anders dan bijkomstig, een actieve commerciële onderneming drijft, is zij geen houdstermaatschappij in de zin van de BRK. Over de winst in 2001 in Nederland is belanghebbende volgens het hof dan ook Vpb tegen het normale belastingtarief verschuldigd. Het hof verwijst hierbij naar de procedure die belanghebbende over het jaar 2000 heeft gevoerd (Rechtbank 's-Gravenhage, 15 juni 2007, nr. 05/6366 en Hoge Raad, 27 februari 2009, nr. 07/10027, V-N 2009/17.12). Verder verwerpt het hof nog belanghebbendes stelling dat het niet toepassen van art. 25 BRK in strijd is met het EU-recht, alsmede het verzoek van de inspecteur om belanghebbende te veroordelen tot vergoeding van proceskosten omdat sprake is van misbruik van procesrecht. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Belastingregeling voor het Koninkrijk 25
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 7 mei