De Hoge Raad oordeelt dat de wettekst noch de wetsgeschiedenis ruimte biedt voor de opvatting van de gemeente Nijmegen dat de NSW-vrijstelling enkel toekomt aan de eigenaar van een NSW-landgoed.

Belanghebbende, X, heeft een opstalrecht op een ongebouwd perceel, dat deel uitmaakt van een Natuurschoonwetlandgoed. De gemeente verleent in september 2012 een omgevingsvergunning om te mogen bouwen op het perceel. In geschil is of X zich voor de WOZ-beschikkingen 2010 t/m 2012 terecht beroept op de vrijstelling voor ongebouwde eigendommen op NSW-landgoederen. De gemeente Nijmegen meent dat de NSW-vrijstelling alleen geldt voor eigenaren van NSW-landgoederen en niet voor opstalgerechtigden zoals X.

De Hoge Raad oordeelt dat de wettekst en de wetsgeschiedenis geen ruimte bieden voor de opvatting van de gemeente Nijmegen dat de NSW-vrijstelling enkel toekomt aan de eigenaar van een NSW-landgoed. Daarnaast pleit ook het wettelijk systeem volgens de Hoge Raad tegen het standpunt van de gemeente. De vrijstelling zou immers evenzeer van toepassing zijn als niet een opstalgerechtigde, maar de eigenaar van een NSW-landgoed zelf een vergunning als de onderhavige zou hebben aangevraagd. Ook in dat geval zou de NSW-vrijsteling pas vervallen zodra met de bouw feitelijk een aanvang zou zijn gemaakt. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van B en W van de gemeente Nijmegen ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Gemeentewet 220d-1-d

Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken 2-1-b

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Waardering onroerende zaken

Instantie: Hoge Raad

Editie: 18 januari

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen