Rechtbank Den Haag oordeelt dat de obligaties en het aandeel in de VvE-reserve bij toepassing van de Wet rechtsherstel box 3 in 2017 niet als banktegoed kunnen worden aangemerkt, maar als overige bezitting in aanmerking moeten worden genomen.
X ontvangt voor de jaren 2017, 2018 en 2020 aanslagen IB/PVV. X maakt bezwaar tegen de aanslagen voor 2017 en 2018 en verzoekt om ambtshalve vermindering. X stelt dat het werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement. Voor 2017 en 2018 voert X aan dat de Duitse obligaties en het aandeel in een VvE-reserve als banktegoeden moeten worden aangemerkt. Voor 2018 en 2020 onderbouwt X met jaaroverzichten van financiële instellingen dat het werkelijke rendement negatief is. De inspecteur wijst de verzoeken om ambtshalve vermindering af en stelt dat de Duitse obligaties en het aandeel in de VvE-reserve als overige bezittingen moeten worden aangemerkt.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de obligaties en het aandeel in de VvE-reserve bij toepassing van de Wet rechtsherstel box 3 in 2017 niet als banktegoed kunnen worden aangemerkt, maar als overige bezitting in aanmerking moeten worden genomen. Voor 2017 heeft X geen berekening van het werkelijke rendement overgelegd. Het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 is terecht afgewezen. Voor de jaren 2018 en 2020 heeft X recht op rechtsherstel, omdat X aannemelijk maakt dat het werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement. X onderbouwt dit met jaaroverzichten van financiële instellingen en berekeningen van het rendement op beleggingsrekeningen. De rechtbank acht het werkelijke rendement op de beleggingsrekeningen bij Fidelity Investments, Charles Schwab en IA Brokers voor 2020 aannemelijk. De rechtbank vermindert het belastbare inkomen uit sparen en beleggen voor de jaren 2018 en 2020 tot nihil.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2
Instantie: Rechtbank Den Haag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 27 maart
Informatiesoort: VN Vandaag