X heeft de Oekraïense nationaliteit en verblijft naar eigen zeggen vanaf juli 2022 onafgebroken in Nederland. Hij heeft geen vluchtelingenstatus. Zijn gezin staat sinds maart 2022 ingeschreven in de BRP in Nederland; hijzelf sinds september 2022. In oktober 2022 heeft X een arbeidsovereenkomst gesloten met een Nederlandse werkgever en is hij gestart met zijn werkzaamheden. X en zijn Nederlandse werkgever dienen op 10 januari 2023 een verzoek toepassing 30%-regeling per 26 september 2022 in. Dit verzoek wordt afgewezen. X gaat in bezwaar en beroep. In geschil is of X als ingekomen werknemer voor de toepassing van de 30%-regeling kwalificeert.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X inwoner ten tijde van de ondertekening van de arbeidsovereenkomst inwoner is van Nederland. Dit betekent dat X niet kwalificeert als ingekomen werknemer voor de toepassing van de 30%-regeling. Hij is dus niet uit het buitenland aangeworven en heeft geen recht op toepassing van de 30%-regeling. De rechtbank weegt daarin mee dat het gezin van X al maanden in Nederland verbleef en was ingeschreven toen hij solliciteerde bij de Nederlandse werkgever. Hijzelf heeft zich voor de sollicitatie bij zijn gezin gevoegd. Een verdere indicatie is dat X richting de inspecteur heeft verklaard dat hij naar Nederland was gekomen voor de regels voor migranten met specifieke deskundigheid en voor de gunstige hypotheekvoorwaarden. Hieruit leidt de rechtbank af dat X al vóór de sollicitatie bezig was zich in Nederland te vestigen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. X' beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 10ea
Algemene wet inzake rijksbelastingen 4
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 10e
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Loonbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 6 februari
Informatiesoort: VN Vandaag