D bv houdt de aandelen in F bv. Eind 2006 verkoopt D bv de aandelen in F bv voor € 1 aan belanghebbende, X bv. Tevens draagt D bv haar rekening-courantvordering van € 1 mln om niet over aan X bv. Vervolgens draagt C, die de aandelen in X bv en D bv houdt, haar aandelen D bv voor € 1 over aan X bv. In 2010 wordt F bv geliquideerd. X bv neemt in haar VPB-aangifte 2010 een liquidatieverlies van € 2,1 mln op. De inspecteur corrigeert dit bedrag met € 1mln, het bedrag van de vordering van D bv op F bv per 31 december 2006.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat aan de vordering een hogere waarde is toe te kennen dan het bedrag waarvoor deze is overgedragen. Volgens de rechtbank heeft X bv namelijk niets concreets overgelegd op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat aan de vordering een hogere waarde is toe te kennen dan nihil. Ook honoreert de rechtbank het beroep van X bv op het vertrouwensbeginsel, naar aanleiding van de behandeling van de VPB-aangifte 2008, niet. De uitlatingen die tijdens de behandeling waren gedaan, waren namelijk gedaan zonder dat de aanslagregelend ambtenaar er van op de hoogte was dat de vordering van € 1 mln om niet was verkregen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 5 maart