Hof Den Haag oordeelt dat X deelnemingsrechten in E bezit. Dat hij het niet eens is met de omvorming van de participaties in deelnemingsrechten, acht het hof niet van belang. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).

Belanghebbende, X, bezit participaties van teakplantages in Brazilië en Costa Rica. Hij heeft deze participaties gekocht van C bv en stichting D. In 2011 worden de door D uitgegeven certificaten ingetrokken en worden alle aan de participaties verbonden rechten en verplichtingen ingebracht in beleggingsfonds E. X is het niet eens met deze omvorming en verantwoordt de participaties niet in zijn IB-aangiften 2013 en 2014. De inspecteur legt IB-navorderingsaanslagen over deze jaren op aan X.

Hof Den Haag (V-N 2019/42.1.1) oordeelt dat X deelnemingsrechten in E bezit. Dat hij het niet eens is met de omvorming van de participaties in deelnemingsrechten, acht het hof niet van belang. Het hof wijst er verder op dat aan X is medegedeeld dat de participaties in D zijn omgevormd en dat aan hem deelnemingsrechten in E zijn toegekend. Ten aanzien van de waardebepaling stelt het hof vast dat de inspecteur de waarde van de participaties heeft berekend conform de tussen de Belastingdienst en de Vereniging voor Teakparticipanten gesloten vaststellingsovereenkomst. De inspecteur maakt daarmee aannemelijk dat de waarde van de participaties in C niet voor een te hoog bedrag in aanmerking is genomen.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.3

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 30 april

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen