Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de wettelijke regeling geen ruimte biedt voor de berekeningswijze die X voorstaat. Die komt namelijk neer op toepassing van de omkeerregel: belastingheffing is pas mogelijk indien en voor zover de betaalde premie in aftrek kon worden gebracht op het inkomen.
X woont in België en geniet vanuit Nederland (loon)inkomsten en een overheidspensioen. In geschil is de hoogte van het premie-inkomen. Volgens X behoren de door hem genoten levensloopuitkering en het pensioen niet tot zijn premie-inkomen. Hij stelt dat de in het verleden betaalde premies en gestorte bedragen niet aftrekbaar waren van het premie-inkomen en dat de premieheffing in feite een belastingheffing is. Verder is er volgens hem sprake van discriminatie.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de wettelijke regeling geen ruimte biedt voor de berekeningswijze die X voorstaat. Die komt namelijk neer op toepassing van de omkeerregel: belastingheffing is pas mogelijk indien en voor zover de betaalde premie in aftrek kon worden gebracht op het inkomen. De rechtbank verwerpt ook, onder verwijzing naar de wetssystematiek, de stelling dat bij de premieheffing sprake is van belastingheffing. Verder is er ook geen sprake van discriminatie in vergelijking met buitenlandse belastingplichtigen die pensioen- en levensloopuitkeringen ontvangen, maar geen arbeidsinkomen hebben. De rechtbank verwijst daarvoor naar EU-verordening 883/2004, waarin de verzekeringsplicht in grensoverschrijdende situaties binnen de EU is geregeld. Een ander geschilpunt betreft de aftrekbaarheid van de door X betaalde AOV-premie. Met toepassing van het door Hof 's-Hertogenbosch opgestelde stappenplan (18 mei 2022, 20/00549, ECLI:NL:GHSHE:2022:1569, V-N 2022/41.1.3) stelt de rechtbank vast dat X geen recht heeft op aftrek van de betaalde premie. Het beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet financiering sociale verzekeringen 8
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Premieheffing
Editie: 21 juni
Informatiesoort: VN Vandaag