Belanghebbende, de heer X, is eigenaar van een aantal monumentenpanden, waarvan één wordt verhuurd. In mei 2008 verliest X een kort geding tegen de huurder. X wordt door de rechter veroordeeld herstelwerkzaamheden te laten uitvoeren. Medio 2008 bereiken partijen overeenstemming over het beëindigen van de huur. X betaalt de huurder daartoe € 25.000, zijnde een vergoeding voor de verhuis- en inrichtingskosten en de toekomstige hogere huur. X stelt dat de uitkoop van de huurder heeft plaatsgevonden om het onderhoud te kunnen (laten) uitvoeren. De uitkoopsom en de proceskosten trekt X daarom ook af als onderhoudskosten van de panden. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat uitkoop/afwezigheid van de huurder noodzakelijk was voor het uitvoeren van het onderhoud. Kosten van juridische procedures die strekken tot het maken van onderhoud behoren ook niet tot onderhoudskosten. X gaat in hoger beroep. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X niet de vereiste aangifte heeft gedaan zodat hij niet kan volstaan met het aannemelijk maken dat de aftrek hoger moet zijn. Pas in de bezwaarfase tegen de ambtshalve aanslag heeft X namelijk alsnog aangifte gedaan. X moet de aftrekposten dus overtuigend aantonen en in dat bewijs is hij niet geslaagd. Dit geldt eveneens met betrekking tot het bestrijden van de correctie door de inspecteur van € 25.000, als zijnde kosten van verbetering. De schatting van de inspecteur dat 10% van de totale onderhoudskosten als verbetering heeft te gelden, is redelijk. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.31
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 3 april