Vof X exploiteert een accountants- en belastingadvieskantoor. Het geschil spitst zich toe op de vraag of vof X de omzetbelasting die is begrepen in oninbare vorderingen als voorbelasting in aftrek kan brengen op de aangifte omzetbelasting. De inspecteur stelt dat dit niet kan. In geschil is de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak januari 2008 met verzuimboete. Rechtbank Haarlem verklaart het beroep van vof X ongegrond. Volgens de rechtbank heeft de wetgever ervoor gekozen dat de omzetbelasting begrepen in oninbare vorderingen via een, vormvrij, verzoek als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel a, Wet OB 1968 moet worden teruggevraagd. Nu de wetgever ervoor heeft gekozen om hiervoor een aparte procedure open te stellen kan de omzetbelasting begrepen in oninbare vorderingen niet op de aangifte omzetbelasting als voorbelasting worden vermeld. Vof X komt in hoger beroep. Hof Amsterdam is het met de overwegingen van de rechtbank eens. Het hof overweegt verder dat op grond van de resolutie van 9 mei 1980 (nr. 580-6983) is goedgekeurd dat de omzetbelasting begrepen in creditnota's wel rechtstreeks op de aangifte in mindering kon worden gebracht. Dit brengt volgens het hof niet met zich mee dat de staatssecretaris gehouden is eenzelfde faciliteit te verlenen voor de omzetbelasting, begrepen in de vorderingen op dubieuze debiteuren. Er is niet sprake van gelijke gevallen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 29
Wet op de omzetbelasting 1968 15