Belanghebbende, X, dient op 28 mei 2014 bij de gemeente een Wob-verzoek in. In het kader van dit verzoek verstrekt B en W aan X 16 kopieën. Bij nota van 1 juli 2014 wordt € 4 aan leges in rekening gebracht. Als X de leges niet betaalt, ontvangt hij een aanmaning met € 7 aan aanmaningskosten. In geschil is of deze aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht. Rechtbank Den Haag stelt allereerst vast dat sprake is van een bevoegdheidsgebrek doordat de leges zijn geheven door B en W in plaats van de heffingsambtenaar. Echter doordat laatstgenoemd orgaan uitspraak op bezwaar heeft gedaan, is dit gebrek hersteld (vgl. HR 24december 2010, nr. 10/00154, V-N 2010/66.7). De aanmaningskosten zijn volgens de rechtbank terecht in rekening gebracht.
Hof Den Haag (MK I, 22 juni 2016, BK-15/00341, V-N Vandaag 2016/1479) is met de rechtbank van oordeel dat de aanmaningskosten terecht bij X in rekening zijn gebracht. Nu de verschuldigde leges niet binnen de gestelde termijn zijn betaald, was de invorderingsambtenaar bevoegd X aan te manen en daarbij aanmaningskosten aan X in rekening te brengen. Het hof merkt nog op dat in de rechtbankuitspraak en de overige stukken van het geding ten onrechte wordt gesproken over heffingsambtenaar in plaats van invorderingsambtenaar.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Kostenwet invordering rijksbelastingen 1
Algemene wet bestuursrecht 7:11
Algemene wet bestuursrecht 6:22