Belanghebbende, X, heeft een schoonmaakbedrijf. De administratie wordt verzorgd door een belasting- en advieskantoor A. Na een boekenonderzoek legt de inspecteur X navorderingsaanslagen IB over de jaren 2003 t/m 2005 op plus verzuimboeten. Eén correctie betreft de inkoop van materialen op de zwarte markt waarvoor in de administratie in 2003 een stelpost van € 7.500 is opgenomen. Over het tijdvak 2003 t/m 2005 heeft X eerder een naheffingsaanslag LB/PVV en vergrijpboete opgelegd gekregen waarover X een fiscale procedure heeft gevoerd die erin heeft geresulteerd dat X over die jaren in totaal nog ruim € 140.000 loonbelasting en premies verschuldigd is geworden en een boete van ruim € 49.000. Nadat de inspecteur ter zitting heeft aangegeven dat die naheffingsaanslag alsnog in mindering moet komen op het box 1 inkomen van X, heeft X de beroepen inzake de navorderingsaanslagen ingetrokken en beperkt het geschil zich tot de opgelegde vergrijpboeten.
Rechtbank Haarlem stelt vast dat voor het opleggen van een vergrijpboete onder meer is vereist dat het aan opzet of grove schuld van X te wijten is dat de aanslag tot een te laag is vastgesteld. Nu de opgelegde naheffingsaanslag LB/PVV in mindering komt op de winst uit onderneming van X, blijken de primitieve aanslagen in 2004 en 2005 niet te laag vastgesteld zodat niet is voldaan aan de vereiste voor het opleggen van een vergrijpboete. Voor 2003 is wel voldaan aan de vereiste dat de aanslag tot op een laag bedrag is vastgesteld. De rechtbank oordeelt over de verwerking van de zwart ingekochte materialen dat het aan grove schuld van X is te wijten dat de primitieve aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Van de inkopen zijn geen facturen aanwezig en voor zover die er wel zijn, hebben ze betrekking op privé-uitgaven. Van de inkopen waarvan geen facturen aanwezig zijn, zijn door opgaaf van X stelposten in de administratie opgenomen, en aldus door zijn toedoen als aftrekbare kosten in de administratie verwerkt. Door ondanks het ontbreken van bewijstukken deze kosten in de aangifte te doen opnemen, treft X persoonlijk het verwijt dat te weinig belasting is geheven. De rechtbank oordeelt dat de boete in 2003 aan X terecht is opgelegd, ook indien ervan mag worden uitgegaan dat X zijn adviseur voor voldoende deskundig mocht houden en niet aan diens zorgvuldige taakvervulling behoefde te twijfelen. De rechtbank acht de boete gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval vanuit normhandhaving passend en geboden. Omdat de redelijke termijn met bijna twee jaar is overschreden vermindert de rechtbank de boete met 15% van het boetebedrag.