Belanghebbende, X bv, stelt tegen vergoeding kamers in panden ter beschikking aan prostituees voor de duur van een dag(deel) of week(deel). In de huurprijs is een opslag begrepen voor de schoonmaakkosten. Naar keuze kunnen de prostituees ook, tegen een extra vergoeding, linnengoed en handdoeken van X bv huren. De prostituees werven hun klanten zelfstandig en onderhandelen zelfstandig over de prijs. X bv beschikt over een exploitatievergunning, op grond waarvan hij verplicht is onmiddellijk toezicht op de prostituees te houden en hun veiligheid en die van de klanten te garanderen. In geschil is of voor de omzetbelasting sprake is van het geven van gelegenheid tot prostitutie (belast met btw) of van verhuur van onroerend goed (btw-vrijgesteld). De Hoge Raad stemt in met de beslissing van Hof Leeuwarden dat de activiteiten van X bv zijn aan te merken als vrijgestelde verhuur en niet als het gelegenheid geven tot prostitutie. De staatssecretaris betoogt dat het hof bij de karakterisering van de prestatie onvoldoende betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat X bv krachtens de exploitatievergunning bepaalde verplichtingen heeft naar prostituee en klant. De Hoge Raad overweegt als volgt. Wanneer een exploitatievergunning aanwezig is, moet er vanuit worden gegaan dat de vergunninghouder bij de uitoefening van de bedrijfsactiviteit zich houdt aan de voorwaarden van de vergunning. Indien die voorwaarden mede omvatten het verrichten van bepaalde werkzaamheden in het belang van de prostituee, maken deze deel uit van de dienst en moet bij de karakterisering van de prestatie hiermee rekening worden gehouden. In dit geval heeft het hof echter (in cassatie onbestreden) vastgesteld dat X bv zich niet heeft gehouden aan de verplichting om toezicht te houden op de prostituees en de veiligheid van de prostituees en de klanten te garanderen. Het hof hoefde bij zijn beslissing daarom ook geen rekening te houden met de exploitatievergunning.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 11-1-b