Rechtbank Gelderland oordeelt dat het in dit geval gaat om een vermogensafrekening, waarbij daadwerkelijk de helft van de waarde van de aandelen in de BV aan Y wordt uitgekeerd.
X en Y zijn tot 20 juli 2023 zonder huwelijkse voorwaarden getrouwd. Het huwelijk is vóór 1 januari 2018 gesloten, zodat een wettelijke gemeenschap van goederen is ontstaan. In geschil is hoe de gemeenschap moet worden verdeeld na de echtscheiding. Tot de wettelijke gemeenschap behoren onder meer alle aandelen in een BV met een waarde van ruim € 4 mln, die juridisch op naam van X staan. Volgens X moet de nominale waarde van de IB-claim (26,9%) worden verrekend, ook al wordt bij de verdeling fiscaal niet afgerekend (art. 4.17 Wet IB 2001). Volgens Y is de contante waarde van de belastinglatentie slechts 8,22% (zie HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:583, V-N 2022/23.25).
Rechtbank Gelderland oordeelt dat het door Y aangehaalde arrest gaat over de waardering van een vordering. Het gaat in casu echter om een vermogensafrekening, waarbij daadwerkelijk de helft van de waarde van de aandelen aan Y wordt uitgekeerd. De waarde moet worden vastgesteld op het bedrag dat zou zijn ontvangen bij verkoop van de aandelen op de peildatum. Dit uitgangspunt moet worden gehanteerd bij de bepaling van de waarde van de AB-claim. De rechtbank oordeelt dat rekening moet worden gehouden met een verschuldigde dividendbelasting van 26,9%. De belastinglatentie bedraagt € 4.053.150 x 26,9% = € 1.085.455,30. De waarde van de aandelen na dividendbelasting is € 2.967.845,70. Hiervan komt 50% toe aan Y.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.17
Instantie: Rechtbank Gelderland
Rubriek: Civiel recht algemeen, Inkomstenbelasting
Editie: 5 november
Informatiesoort: VN Vandaag