Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur, tegenover de stellige betwisting door X en A dat door X in 2016 werkzaamheden voor A zijn verricht, al met al onvoldoende aangevoerd en overgelegd om aannemelijk te achten dat X wel werkzaamheden voor A heeft verricht.

Naar aanleiding van de IB-aangifte 2016 van A, de gemachtigde van belanghebbende, X, stelt de inspecteur vragen aan A en X over de door A in aftrek gebrachte uitgaven voor huishoudelijke hulp. A heeft deze uitgaven in zijn aangifte in aftrek gebracht, maar X heeft deze inkomsten niet verantwoord in haar aangifte. A verklaart dat X in 2016 geen werkzaamheden voor hem heeft verricht. De inspecteur legt een IB-navorderingsaanslag 2016 op aan X waarbij hij € 1200 aan ROW in aanmerking neemt in verband met voor A verrichte werkzaamheden.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur, tegenover de stellige betwisting door X en A dat door X in 2016 werkzaamheden voor A zijn verricht, al met al onvoldoende aangevoerd en overgelegd om aannemelijk te achten dat X wel werkzaamheden voor A heeft verricht. Dat Hof Den Haag (17 november 2021, nr. 20/00757, V-N 2022/9.28.5) voor het jaar 2015 heeft geoordeeld dat X wel inkomsten heeft genoten, is daarbij niet van belang. Voor het jaar 2015 heeft A namelijk een overzicht aan de inspecteur verstrekt van de in 2015 door X voor hem gewerkte dagen en uren. Voor 2016 ontbreekt een dergelijk overzicht. Het gelijk is aan X. De ROW-correctie vervalt.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.90

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 1 april

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen