X geeft in het derde kwartaal 2022 leveringen en diensten aan ondernemers in andere EU-landen aan in de BTW-aangifte. X dient geen opgaaf intracommunautaire prestaties (hierna: ICP) in over het hiervoor genoemde tijdvak. Op 19 november 2022 stuurt de inspecteur een herinneringsbrief naar het in het systeem geregistreerde toezendadres, het woonadres van X. In deze brief verzoekt de inspecteur X om de opgaaf ICP uiterlijk 8 december 2022 alsnog in te dienen. X dient de opgaaf ICP niet alsnog in binnen de door de inspecteur gestelde termijn. Vanwege vakantie is X niet in gelegenheid om de herinneringsbrief tijdig door te sturen naar de gemachtigde die voor hem de administratie verzorgt. De inspecteur legt een verzuimboete op wegens het niet tijdig indienen van de opgaaf ICP. In geschil is of dit terecht is.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur de verzuimboete terecht heeft opgelegd. Er is geen sprake van afwezigheid van alle schuld. Dat X een gemachtigde inschakelt voor zijn administratie, inclusief het indienen van de opgaaf ICP, betekent niet dat X alle zorg heeft betracht die in de gegeven omstandigheden van hem mag worden verwacht om het verzuim te voorkomen. X had ervoor moeten zorgen dat de zakelijke post tijdens zijn vakantie naar de gemachtigde zou worden verstuurd. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 31b
Wet op de omzetbelasting 1968 40
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 18 december
Informatiesoort: VN Vandaag