X koopt voor € 295.000 een woning. De woning wordt op 26 mei 2011 geleverd. X stelt dat hij slechts 2% overdrachtsbelasting is verschuldigd. Hij is namelijk van mening dat het bedrag van de verschuldigde belasting op 15 juni 2011 nog niet vaststond, omdat de bezwaartermijn nog niet was verstreken. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de verschuldigde overdrachtsbelasting wordt berekend naar het tijdstip van de verkrijging. Dat hiertegen bezwaar openstaat, doet volgens de rechtbank niet af aan de verschuldigdheid van de belasting. Ook kent de rechtbank geen dwangsom toe. Volgens de rechtbank was er ten tijde van de uitspraak namelijk geen sprake van een geldige ingebrekestelling.
Hof Den Haag (MK I, 21 november 2014, BK-13/01803, V-N Vandaag 2014/2641) oordeelt dat ter zake van de verkrijging van de woning terecht 6% overdrachtsbelasting is geheven, in plaats van 2%. Volgens het hof staat geen rechtsbeginsel hieraan in de weg. Het hof wijst hierbij onder andere op het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2013, nr. 12/03630 (V-N 2013/30.18). Ook volgt het hof het oordeel van de rechtbank over de dwangsom. Volgens het hof blijkt uit niets dat X in de bezwaarfase op enig moment de inspecteur onder de aandacht heeft gebracht dat een uitspraak op bezwaar werd verlangd. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 14
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hoge Raad
Editie: 6 oktober