Belanghebbende, de heer X, woont in 2007 in Nederland en is dat jaar werkzaam op een Nederlands binnenvaartschip waarvoor medio 2007 een Rijnvaartverklaring is afgegeven. X staat op de loonlijst van een Luxemburgse bedrijf, C sarl. De Rijnvaartverklaring vermeldt B bv als eigenaar van het schip en C sarl als de exploitant. In 2006 heeft Luxemburg een E-101 verklaring aan X afgegeven. In zijn IB-aangifte voor 2007 verzoekt X om vrijstelling van premie volksverzekeringen. De inspecteur weigert dit. Volgens Rechtbank Den Haag valt X onder het Rijnvarendenverdrag zodat de sociale verzekeringsplicht op grond van dit verdrag moet worden beoordeeld. X maakt niet aannemelijk dat C sarl het schip feitelijk exploiteert. B bv krijgt namelijk de vrachtopbrengsten van het schip. Voorts komen de afschrijvings- en onderhoudskosten voor haar rekening. X gaat in hoger beroep. Hof Den Haag oordeelt dat de E-101 verklaring in casu toepassing mist, aangezien in de Verordening 1408/71 uitdrukkelijk een uitzondering is opgenomen voor het Rijnvarendenverdrag. X stelt weliswaar dat een onderbreking in zijn sociale verzekeringspositie hem zeer benadeelt in zijn pensioenopbouw. X onderbouwt dit echter niet met feiten en omstandigheden, zodat dit standpunt faalt wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet financiering sociale verzekeringen 6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Premieheffing, Sociale zekerheid algemeen, Internationale sociale zekerheid
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 13 oktober