Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de E-101 verklaring in casu toepassing mist, aangezien in de Verordening 1408/71 uitdrukkelijk een uitzondering is opgenomen voor het Rijnvarendenverdrag. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, de heer X, woont in 2007 in Nederland en is dat jaar werkzaam op een Nederlands binnenvaartschip waarvoor medio 2007 een Rijnvaartverklaring is afgegeven. X staat op de loonlijst van een Luxemburgse bedrijf, C sarl. De Rijnvaartverklaring vermeldt B bv als eigenaar van het schip en C sarl als de exploitant. In 2006 heeft Luxemburg een E-101 verklaring aan X afgegeven. In zijn IB-aangifte voor 2007 verzoekt X om vrijstelling van premie volksverzekeringen. De inspecteur weigert dit. Volgens Rechtbank Den Haag valt X onder het Rijnvarendenverdrag zodat de sociale verzekeringsplicht op grond van dit verdrag moet worden beoordeeld. X maakt niet aannemelijk dat C sarl het schip feitelijk exploiteert. B bv krijgt namelijk de vrachtopbrengsten van het schip. Voorts komen de afschrijvings- en onderhoudskosten voor haar rekening. X gaat in hoger beroep.

Hof Den Haag (MK I, 2 september 2014, BK-13/01727, V-N 2014/61.2.3) oordeelt dat de E-101 verklaring in casu toepassing mist, aangezien in de Verordening 1408/71 uitdrukkelijk een uitzondering is opgenomen voor het Rijnvarendenverdrag. X stelt weliswaar dat een onderbreking in zijn sociale verzekeringspositie hem zeer benadeelt in zijn pensioenopbouw. X onderbouwt dit echter niet met feiten en omstandigheden, zodat dit standpunt faalt wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Premieheffing, Sociale zekerheid algemeen

Instantie: Hoge Raad

Editie: 2 maart

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen